Economische groei is een heilige koe in de politiek. Op de Partij voor de Dieren na (waarvoor hulde) is groei voor alle politieke partijen vanzelfsprekend. Het verschil tussen politieke partijen is dat de één vindt dat er aan die groei geen grenzen mogen worden gesteld en dat de ander vindt dat die groei alleen acceptabel is als die groen en duurzaam is. Maar dat economische groei en ontwikkeling zoveel mogelijk toch moet kunnen plaatsvinden staat voor vrijwel alle partijen vast.
Economische groei wordt wenselijk gevonden omdat dat zou leiden tot meer welvaart. Meer welvaart houdt in dat mensen meer spullen en diensten kunnen aanschaffen, waardoor ze meer van hun leven kunnen genieten. Economische groei wordt ook wenselijk gevonden omdat daardoor nieuwe banen zouden ontstaan en banen zouden nodig zijn om mensen een zinvol bestaan te garanderen dat zonder baan kennelijk niet goed mogelijk zou zijn.
Of mensen inderdaad meer van hun leven genieten naarmate ze meer spullen en diensten kunnen kopen is de vraag. Bezit geeft ook zorgen. Je moet het allemaal maar opruimen, zorgen dat het niet zoek raakt, niet kapot gaat of niet gepikt wordt. Het is waarschijnlijk zo dat, als een bepaald welvaartsniveau bereikt is, de behoefte aan meer gewekt wordt doordat men zich door rijkdom wil onderscheiden.
Of banen nodig zijn om mensen een zinvol bestaan te garanderen is de vraag. Het werk waartoe mensen vaak gedwongen worden is even zo vaak helemaal niet prettig en zinvol. Dat is ook waarom de politiek in grote meerderheid vindt dat er een flink verschil moet zijn tussen minimuminkomen en uitkering en waarom er strafkortingen moeten worden opgelegd aan uitkeringsgerechtigden die niet voldoende hun best doen om werk te vinden.
Economische groei wordt overigens ook gepropageerd met het argument dat welvaart daardoor ook binnen het bereik komt van mensen die in armoede leven. Ook dat is geen sterk argument. Dat doel valt immers makkelijk te bereiken door welvaart gelijk te verdelen. Bovendien heeft economische groei vaak tot gevolg dat armen juist armer worden. Zie de extreme armoede en uitbuiting in lage lonen landen waar onze goedkope textiel wordt geproduceerd en schaarse grondstoffen voor onze groeiende industrie vandaan komen.
Waarom dan toch de vanzelfsprekendheid van economische groei? Om daar een antwoord op te bedenken is het belangrijk er rekening mee te houden dat economische groei eerst en vooral profijtelijk is voor een relatief kleine bovenlaag in de samenleving, die veel invloed heeft omdat die in politieke partijen en in de wetenschap sterk vertegenwoordigd is en er daardoor in slaagt wat voor hen profijtelijk is wetenschappelijk uit te leggen en aan het publiek te verkopen als algemeen belang.
Dat de economische groei die vooral na de 70-er jaren (mogelijk vooral door de digitalisering) heeft plaatsgevonden voornamelijk aan een kleine bovenlaag ten goede is gekomen werd reeds door Marcel van Dam aangetoond in ‘Niemandsland’ (2009). De welvaart voor de laagste 10% inkomens nam vanaf 1980 met 10% afgenomen af, die van de 10% hoogste inkomens met 60% toe.
Wie er van de economische groei profiteert is duidelijk. Dat degenen die van de groei profiteren die groei propageren ligt voor de hand: de mensen die er niet van profiteren en er door op achterstand worden gezet moet wijsgemaakt worden dat economische groei ook hun voordeel oplevert. Misschien niet meteen, maar toch zeker in de toekomst of in het hiernamaals.
In dit verhaal willen we laten zien dat het bestrijden van armoede en het eerlijk verdelen van welvaart één van de belangrijkste argumenten is om van economische groei af te zien. Wat natuurlijk ook een zegen zou zijn voor het milieu en het klimaat. Dat economische groei tot meer welvaart leidt valt, daar zijn drie belangrijke argumenten tegen in te brengen.
1. Hueting: wat is de natuur ons waard?
Het eerste argument is bekend, dat is daar al vaak tegen ingebracht. Om te beginnen door R. Hueting in ¨Nieuwe schaarste en economische groei: Meer welvaart door minder productie?¨ (1974), voorafgegaan door een serie artikelen onder de titel ¨Wat is de natuur ons waard?¨. Zijn kritiek op economische groei was niet welkom en heeft in de politiek dus geen navolging gevonden. Terecht wees hij erop dat verlies van natuur, van speelgelegenheid op straat, van schone lucht en schoon water, in de berekening van nationaal inkomen en van welvaartstoename niet als kosten worden meegenomen. Ook wordt geen rekening gehouden met verlies van vrije tijd. En evenmin met het welbevinden van dieren. Alsof het enige wat er toe doet is wat mensen tot voordeel strekt.
2. Verdienen aan gebakken lucht.
Waar maar weinig bij wordt stil gestaan is dat veel inkomens worden verdiend zonder dat daar een product of dienst tegenover staat dat op de één of andere manier aan welvaart bijdraagt, anders dan aan de welvaart van degenen die die inkomens incasseren. Duizenden beleidsnotities worden er bij de overheid opgesteld die door vrijwel niemand gelezen worden. Professionele begeleiding wordt aan mensen opgedrongen die beter af zouden zijn als zij hun eigen zaken zelf mochten regelen. Veel verordeningen worden ontworpen en gehandhaafd om geen andere reden dan juristen die daarmee belast zijn van werk te voorzien. Singels worden gedempt en een tiental jaren later weer open gegraven, kostbare bouwwerken en woningen worden gerealiseerd die amper dertig jaar later weer worden afgebroken. Volstrekt overbodige publieke werken worden uitgevoerd om wegenbouwers en hun ambtelijke collega’s van werk te voorzien. Kortom, er wordt enorm veel inkomen verdiend, voornamelijk door hoogopgeleiden, waar geen enkel nut tegenover staat. (David Graeber: ‘On the phenomenon of Bullshit jobs’). Onze welvaart zou er niet minder om zijn als de mensen die op zo’n manier een inkomen ‘verdienen’ een basisinkomen zouden ontvangen zonder daar iets voor te doen. Het zou enorm besparen, want een basisinkomen ligt een stuk lager dan wat de hoogopgeleide elite verdient.
3. Verdienen ten koste van mensen
Waar overigens weinig bij wordt stil gestaan is dat economische groei niet alleen gericht is op het voortbrengen van al dan niet waardeloze producten en diensten, maar natuurlijk ook en vaak juist op het verdienen daaraan. In een economie als de onze, waarin iedereen geacht wordt voor zichzelf op te komen gaat het inkomen en de welvaart van de één makkelijk ten koste van die van de ander. Vaak is de productie van diensten en producten, zeker als het om waardeloze producten en diensten gaat, op weinig anders gericht dan op het zich ten koste van de consument, burger, huurder of belastingbetaler van een inkomen te voorzien. We illustreren dat met twee voorbeelden.
Stedelijke vernieuwing
In 2002 besloot de gemeente Utrecht in het kader van een landelijk beleid 10.000 na-oorlogse sociale huurwoningen te slopen en grotendeels door koopwoningen te vervangen (‘De Utrechtse Opgave’). Bij deze ‘stadsvernieuwing’ waren in Utrecht tientallen ambtenaren betrokken om gebiedsplannen te maken. Bij de woningcorporaties leverde het werk op aan een flink aantal gebiedsmanagers met medewerkers. Ook een aantal opbouwwerkers had er mooie baan aan, want de plannen moesten de huurders door de strot worden geduwd. Universitaire instellingen pikten ook een graantje mee, want er moest aangetoond worden dat de huurders tevreden waren. Het aantal woningen ná de stadsvernieuwing was gelijk. De nieuwe woningen waren niet groter. Ze waren wel beter geïsoleerd, maar dat had met renovatie (een stuk goedkoper) ook gekund.
Dat de sloop en nieuwbouw tot doel had geld te maken wordt bevestigd door het rapport ‘Kosten en kostendragers transformatieopgave Stedelijke Vernieuwing’, (2002). Daarin werd berekend dat deze stadsvernieuwing 17 miljard gulden zou opleveren. Daar konden heel wat ambtenaren, gebiedsmanagers, opbouwwerkers en universitaire onderzoekers mee aan het werk gehouden worden. Die 17 miljard gulden moest worden opgebracht uit hogere huren en door woningzoekenden die konden kiezen tussen woningzoekend te blijven of zich diep in de schulden te steken voor een koopwoning.
NSL: ultieme smokkelstap
Tijdens het wetgevingsoverleg op 25 september 2006 zei PvdA- kamerlid Diederik Samsom over het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit: “Dat NSL is in de ogen van mijn fractie de ultieme smokkelstap (…) om met gegeven luchtvervuiling alsnog de goedkeuring voor bouwprojecten er doorheen te smokkelen, een goedkeuring die er anders niet zou komen (…) een bureaucratisch monstrum, dat beleidsambtenaren, juristen en adviesbureaus gouden tijden zal bezorgen”. Samsom is een belangrijke man en die kan het weten.
Twee jaar later werd het NSL onder PvdA-minister Jacqueline Cramer doorgevoerd. Het NSL heeft de lucht in Nederland geen spat schoner gemaakt. Volgens Samsom was dat ook helemaal de bedoeling niet. De bedoeling was een ondoorgrondelijk schoonrekensysteem in te voeren zodat bouwprojecten doorgang konden vinden die de lucht verder zouden vervuilen. En inderdaad honderden beleidsambtenaren, juristen, milieuprofessionals werkzaam bij rijksinstituten en adviesbureaus verdienen daar goed aan, wat bijdraagt aan de groei van het nationaal inkomen en dus aan onze welvaart, maar bepaald niet aan schone lucht.
Tegen economische groei
Economische groei komt er dus eigenlijk op neer dat een bovenlaag van voornamelijk hoogopgeleiden zich verrijkt ten koste van mensen die het met een schamel inkomen moeten doen en dat klaarspeelt doordat zij in de politiek sterk vertegenwoordigd is en daardoor regelgeving, plannen en bestedingen zo kan sturen dat het hoogopgeleiden van lucratieve handel en carrières voorziet, die echter leiden tot veel verkwisting en niet bijdragen aan een beter leven voor iedereen. Integendeel, er zijn forse bezuinigingen nodig op lage inkomens, uitkeringen en elementaire voorzieningen om deze voor de bovenlaag profijtelijke economische groei gaande te houden.
Economische groei wordt niet alleen betaald door de mensen met lage inkomens en uitkeringen in ons land, omdat hun achterstelling voor een deel wordt gecompenseerd door import van goedkope producten uit arme landen die daar tegen extreem lage lonen worden geproduceerd.
Tenslotte: economische groei gaat niet alleen ten koste van de natuur in ons land, maar nog veel meer van de natuur in landen waar de winning van schaarse grondstoffen met veel natuurvernietiging gepaard gaat.
Conclusie: het tegengaan van economische groei is én in het belang van arme mensen en arme landen én in het belang van het milieu.